DE SIER KASTANJE BOOM

DE SIER KASTANJE BOOM

Met de SIER KASTANJE BOOM wordt de zogenaamde Wilde Kastanje boom bedoeld, die ook wel Paarde Kastanje wordt genoemd. Echter beide namen kunnen misleidend zijn, want de kastanje die deze boom produceert is voor zowel mens als dier niet eetbaar. Zowel de kastanjes als de bladeren van deze boom zijn giftig. Ook voor Paarden. Edoch om de logische volgorde in deze artikelenreeks vast te houden, eerst wat bekende gegevens over deze zogenaamde Wilde Kastanje.

Aldus: NAAM: WILDE KASTANJE. GENERA: (Latijn) Aesculus Hippocastanum. FAMILIE: (Latijn) Sapindaceae. (Zeepboom familie).  TYPE: De Tamme Kastanje behoort tot de notenbomen. NOTEN: Bittere Kastanjes (NIET EETBAAR EN GIFTIG).

Dit artikel wordt nog verder uitgewerkt.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

APPEL OOGST!

APPEL OOGST!

(Artikel wordt nog in het Nederlands vertaald). Around the 21th of October, halfway the meteorological autumn in the Northern Hemisphere, most fruit on the trees have been harvested, as, depending on the weather, early night frost might set in. Depicted here is the hand of my grandson, who has picked a few apples of my apple tree!

This was actually a dream come true. For fun I had planted my first ever fruit tree on new year’s day of 2019, which appeared to be a pear tree, and two apple trees that same week. For early winter the temperature was still very mild, the sun was shining happily, and the weather forcast didn’t predict snow nor freezing temperatures, so I could actually do it.

While planting them, I envisioned my grandson harvesting fruit from these trees, probably within a few years when the trees would have grown tall. I was secretly hoping though that the trees would at least produce a few small fruits next summer, and with lots of luck this summer, but I actually didn’t expect that to happen, as the trees were still young. (I’ll place a picture of them just planted, later in this article). I felt regret, and thought of this Chinese proverb which states:

      “The best time to plant a tree is 20 years ago,

       the second best time to plant a tree is NOW!”

I felt so stupid, why didn’t I plant these trees way earlier? Well I have a few explanations for that, but anyhow, this was the situation.
And for whatever reason, one of the trees must have felt my wish, or was able to magically produce a few glossy big appels which grew increadibly red and sweet!

People mentioned they looked like Snow-white’s apples, indeed I thought this myself, but there’s no poison in these (except for the seeds which are toxic and aren’t edible), as my yard is fully organic and dynamically grown, with a bit of natural compost. (no pesticides nor artificial fertilizer). Also I figured, in a paradise like situation on our planet, Adam and Eve would certainly have picked them too.

Anyhow, as this website is still a work in progress, I would love to mention that if there’ll be a society founded to establish a hectare grid on Earth, I would love the foundation to host a database of original* native fruittrees, nut trees, berry bushes and evergreen trees, for all 4 climate zones! (*original, no cultivars).

People who would want to settle on kin domains can go to such a database, in order to get information on how to propagate and grow trees succesfully. Oh and yeah, probably herbs, vegetables and flowers too.

Wouldn’t it be nice to have this being established by the common people? These could be individuals and/or organisations which have practical experience and knowledge about everything involved. And it can be approached from different diciplines too. Such as contributions from artists, photographers, writers, etcetera.

I know, it’s a bit ambitious and I can’t do this all by myself (lol), but I’m putting the wish here, just in case there would be more people out there who also might want such a thing to happen!

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE

CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE

Van de Orde der Coniferen zijn wereldwijd maar liefst zo’n 600 soorten! Een aantal gedijen goed in Nederland, zoals bijvoorbeeld de Den, Ceder, Cypres en Spar. Bijna alle Coniferen zijn groenblijvend, winterbestendig en verdragen langdurige en strenge vorst. Ze worden zo’n 25 tot 30 meter hoog, met een kroonbreedte van zo’n 12 meter doorsnee bij volgroeide bomen.

In oerbossen en onder de juiste klimatologische omstandigheden, kunnen de bomen zo’n 500 jaar oud worden. Dan bereiken ze een lengte tussen de 30 en 40 meter, en heel oude exemplaren wel 50 meter. Een kleine groep Coniferen hebben echter een heester vorm en worden ongeveer 10 meter hoog.

Den, Ceder, Cypres en Spar zijn overigens de stamnamen van Conifeerfamilies. Zo is er bijvoorbeeld niet één soort Denneboom, maar meerdere. Een aantal overeenkomsten die ze dan hebben bepaalt dat de betreffende bomen tot de Dennenfamilie behoren. Echter, álle genoemde soorten behoren tot het bomenrijk der Coniferen! Maar, waarom is dat dan zo?

Kegeldrager
Het woord Conifeer stamt af van het Latijnse woord ‘Coniferae’ wat ‘Kegeldragenden’ betekent. Dit is afgeleid van ‘Conus’ zijnde ‘Kegel’, en van ‘Ferre’ of ‘Bher’ dat ‘Dragen’ betekent (‘Bher’ omvat de betekenis van vrucht of kinderen ‘dragen’ zoals bij een zwangerschap).

Ook in het Engels betekent ‘Cone’, ‘Kegel’, en in het Nederlands zien we de term eveneens terug in de wiskunde als ‘Conus’, zijnde:

‘Een meetkundig langwerpige vorm met een cirkel als grondvlak, uitlopend in een punt. Tussen de twee uiteinden van de kegel, bevindt zich aan de buitenzijde de krommende mantel, en binnenin de centrale verticale as.’

Per Conifeersoort verschilt de groei, grootte en positie van de kegels. De kegels staan op de takken, met het uiteinde naar boven of zijwaarts wijzend, of hangen er aan.

Taxonomie
Taxonomie is de systematische indelingsleer van de verscheidenheid van organismen op Aarde. Deze onderscheid zich in acht belangrijke taxonomische rangen:

Leven, Domein, Rijk, Stam, Klasse, Orde, Familie, Genus, en Soort.

Conifeer betekent dus ‘Kegeldrager’ en behoort in de taxonomische indeling tot de Orde der ‘Coniferales’, zijnde de ‘Kegeldraagachtigen’. Als beschrijvende plantennaam (wat ook voor bomen geldt), is taxonomisch standaard de Latijnse benoeming opgenomen als ‘Coniferae’.

Coniferen zijn windbloeiers. Zij behoren tot de klasse van ‘Zaadplanten’ (Spermaphyta), in de categorie ‘Naaktzadigen’ (Clade ‘Gymnospermae’). Tevens kunnen Coniferen eenhuizig of tweehuizig zijn. Dat heeft betrekking op het voortplantingsmechanisme van de bomen, wat in de kegels vertegenwoordigd is. (Meer informatie hierover is verwerkt in deel 3 van deze artikelenreeks getiteld ‘Kegels en Strobili’)

Wereldwijd
Coniferen groeien grotendeels in gematigde klimaatzones en komen in alle werelddelen voor. In subtropische en mediterrane delen van de wereld, groeien de bomen op hoger gelegen gebieden in de bergen waar het koeler is. Van nature en in het juiste klimaat, groeien de bomen in grote getale bij elkaar als bos of woud, zoals in de Amerikaanse en Canadese oerbossen, de Scandinavische landen, de Duitse wouden en de Siberische Taiga’s.

Geschiedenis
In 2011 zijn nabij Utrecht tijdens opgravingen resten van Dennebomen alsmede loofbomen gevonden, die volgens schatting 1,2 miljoen jaren oud zijn. Deze boomsoort komt dus van nature ook in Nederland voor. In België en Duitsland zijn nog een aantal plekken waar deze restanten van oerbossen voorkomen in grondlagen van het ‘Tertiair Boven-Plioceen’ of ‘Kwartair Onder-Pleistoceen’. In Amerika en Canada zijn zelfs nog levende Conifeer reuzen die duizenden jaren oud zijn (zie deel 6 van deze artikelenreeks).

Ligniet
Dit zijn brokken niet volledig vergaan prehistorisch hout in de vorm van bruinkool, wat een roodbruine kleur heeft, en ook wel ‘spriet’, ‘ligniet’ of ouderwets ‘prits’ wordt genoemd. Deze brokken bestaan uit stukken takken en gedeeltes van boomstammen van soms wel een halve meter lang. Nog oudere humuslagen van oerboslagen zijn verder ingedikt, van zachte veenlaag tot bruinkool verhard, waarna het tot het zwarte steenkool is verworden. Deze mineraalrijke grond heeft een hoog zwavelgehalte en is de laatste eeuw veel als brandstof gebruikt.

Plaatsnamen
Veel plaatsnamen in Nederland verwijzen nog naar de van oorsprong aanwezige bossen en wouden, zoals ‘Midwoud’ in Noord Holland, of ‘Den Bosch’ (tegenwoordig ‘s-Hertogenbosch) in Brabant (met aangrenzend oeroud natuurgebied ‘Het Bossche Broek’. Het ‘broek’ in plaatsnamen duidt op een stroomgebied). Zelfs heden ten dage in ons opgewarmde klimaat én in de lagere landen van Nederland, zelfs een paar meter beneden zeeniveau, doen Coniferen het prima! Helaas zijn de hier van oorsprong groeiende wouden allemaal verdwenen.

Terugloop
Dit is historisch zo verlopen om allerlei redenen, hele steden zijn gebouwd op de grote stammen van eeuwenoude bomen als heipalen verwerkt, en de laatste decennia kunnen we daar nog nieuwe factoren aan toevoegen, zoals bevolkingsgroei, intensieve veehouderij en economische kaalslag, terugloop van de natuur door klimatologische omstandigheden (stormen, overstromingen en bosbranden), te flexibele wetgeving omtrent kapvergunningen, onvoldoende herbeplanting en de introductie van cultivars (bijvoorbeeld voor versnelde houtkweek).

Toekomst?
Het is derhalve wellicht voor het eerst in de geschiedenis dat mensen voor de vraag van grootschalige nieuwe aanplant van bos zijn komen te staan. We hebben er dus nooit eerder op deze wijze over hoeven na te denken! Maar op zich kunnen we dat wel doen. Hoe zouden wij willen dat onze toekomst er uitziet?

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

U las:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
Klik op onderstaande linken voor de volgende delen:
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN

CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT

CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT

Coniferen groeien van nature in bossen, maar kunnen ook goed als solitaire bomen fungeren, bijvoorbeeld in parken, in een bomenrij, of als omheining. En behalve als solitair bij huizen en hoge gebouwen, sieren de bomen ook  groepsgewijs of als mini bos, parken en plantsoenen. Coniferen kunnen tevens in een bomenrij aangeplant worden langs wegen, en fungeren zelfs uitstekend als omheining van een landgoed of landbouwgrond.
 
Bomen als geluidswal, windwering en filterwand

Als bomenwal rondom steden en langs snelwegen, zijn Coniferen de beste keus om meerdere redenen. Omdat de bomen groenblijvend zijn, behouden ze het hele jaar door bepaalde specifieke functies. Zo kunnen de bomen functioneren als buffer voor wind en geluid, maar ook eventuele en ongewenste ’trace chemicaliën’ tegenhouden door de dichtbegroeide groene kronen. Zulke deeltjes kunnen bijvoorbeeld roetdeeltjes van uitlaatgassen zijn, maar ook de microscopische slijtage van rubber autobanden, en daarnaast fabrieksuitsoot.

Zuurstofproductie
Bomen zijn ook een levensnoodzaak. Veel van de zuurstof die wij inademen is afkomstig van grote bossen in Europa, maar ook van andere werelddelen. Door de draaiing van de Aarde, bereikt de zuurstof die is geproduceerd in andere werelddelen, ons binnen een paar uren.

Maar met de intensieve boskap en het afsterven van zuurstof producerende algen in onze oceanen wegens watervervuiling, alsmede bosbranden op grote schaal wereldwijd, kan onze zuurstofvoorziening ernstig worden bedreigd. Er is dus alleen maar voordeel te behalen met de aanplant van bomen, zowel in de vorm van bossen, als ook in de vorm van boslandbouw en natuur inclusieve landbouw.

Natuurherstel
Naast de productie van zuurstof (O2), zuiveren bomen en bossen ook lucht middels opname van koolzuurgas (CO2), ontstaat er bodemherstel en wordt de watercirculatie in ons ecosysteem gehandhaafd. Dat gebeurt middels fotosynthese in het bladgroen, waarin onder invloed van zonlicht suiker wordt gevormd wat via de bastvaten door de hele boom heen wordt verspeid, en ook neerwaarts via de stam de wortels bereikt.

Tevens wordt door de wortels regenwater diep uit de grond opgezogen, en verloopt het watertransport opwaarts door de stam naar het bladerdak, en verdampt het water (H2O) aldaar naar gelang de temperatuur, via het bladgroen. Dit is dus een zelfregulerend mechanisme wat de water- en zuurstof kringloop in balans houdt. Zo dragen bomen ook bij aan een herstel van de etherische balans van de aarde-atmosfeer.

Bodemverrijking
Bodemverrijking vindt plaats vanwege de opbouw van een humuslaag en het myceleum in de loop der jaren. Dit ontstaat mede door de vallende bladeren in de winter die de bodem van voedingsstoffen voorzien. Ook perma-cultuur, waaronder de techniek van het snoeien en uitstrooien van takken over de bodem, en het laten liggen van afvalhout, geeft een verrijking van de grond.

Schaduwvorming
Last but not least, hoge bomen vangen veel wind, maar werpen ook hun schaduw af. Plaats deze bomen dus niet vlak bij huis of weg. Een richtlijn voor de minimale afstand zou kunnen zijn, de maximale hoogte van de volgroeide bomen. Zo is er ook bij storm minder gevaar wanneer ze omwaaien.

Logischerwijs worden bomen ook niet op plekken gezet waar je in hun slagschaduw juist overwegend zon zou willen. Anderzijds kunnen bijvoorbeeld voedselvoorraad schuren, hooibergen, komposthopen, uitoopweiden voor vee tijdens zomerhitte, of wát dan ook een eventuele bestemming zou kunnen zijn, juist heel goed gedijen in de halfschaduw.

Daarbij geldt dat in het noorden en oosten ten opzichte van het object (in dit geval de hoge bomen), alleen in de ochtenduren zonlicht is. Hoe dichterbij het hoge object (bijvoorbeeld de hoge bomen of het huis), hoe langduriger de schaduw voor de rest van de dag.

Temperatuur regulatie
Daarnaast zorgen bomen en bosvorming door de schaduwvorming onder het bladerdak ervoor dat dorpen en steden aangename temperaturen behouden bij hete zomers. In de bebouwde kom zijn Coniferen als heesters wellicht een uitkomst langs wegen, omdat deze lager zijn en soms ook meerstammig, dus minder snel omwaaien.

Anderzijds zijn er ook prachtige Groenblijvende loofbomen en verdienen deze misschien de voorkeur. Sommige Coniferen zoals de Taxus Baccata produceren bessen die niet eetbaar zijn voor de mens, en horen derhalve niet in stad of park thuis.

Conifeer bossen van Dennebomen en Ceders echter, vormen het gehele jaar door een habitat voor het dierenrijk, en zijn mooie recreatiegebieden voor de mens.

Groei
Coniferen groeien vooral in hun eerste levensjaren heel langzaam. Zij gedijen  goed in de halfschaduw, wat is te zien aan dichtbegroeide authentieke oerbossen van slechts één Conifeersoort.

Bij jonge aanplant van bos, of voor een omheining, kunnen jonge bomen het beste op ruime afstand zig-zag voor elkaar worden geplaatst, en op zo’n onderlinge afstand dat er rekening wordt gehouden met de toekomstige volgroeide groene kronen die van alle kanten uitdijen en naar elkaar toegroeien. Dat is tevens per Conifeersoort verschillend. De kroon van een Fijnspar wordt hoog maar blijft smal in omvang, terwijl het groene dak van een Ceder of Den veel breder is.

De groei gaat overigens het best in de halfschaduw van andere bomen, en hiertoe kunnen ook sneller groeiende loofbomen dienen. Op de lange termijn echter dienen deze verwijderd te worden aangezien de twee verschillende loofsoorten niet goed naast elkaar gedijen. Een goede keus zou dan kunnen zijn een loofboom te kiezen voor de productie van hout.

Schuttinghoogte
Bij hoge ouderdom van Coniferen, of na langdurige periodes van aanhoudende droogte, worden de stammen soms kaal aan de onderkant door het afvallen van een paar onderste takken. Veel loofboomsoorten hebben overigens ook kale stammen en geen begroeiing aan de onderkant. Bij een omheining kan de zo ontstane doorkijk op ooghoogte, eventueel opgevangen worden met de aanplant van heesters en struiken en bomen die eenmaal volgroeid veel lager zijn, waardoor ook een dichte begroeiing op schuttinghoogte aanwezig is. Deze dienen echter op voldoende afstand van de Coniferen geplaatst te worden. Zo zou er bijvoorbeeld heel goed een weg tussen de verschillende soorten bomen aangelegd kunnen worden.

Recreatie
Bosaanplant vormt ook een verrijking van onze leefomgeving. Het geeft niet alleen een aangename groene aanblik het hele jaar door, maar vormt ook gelegenheid tot recreatie voor de mens! Niks fijner dan een boswandeling en de geuren opsnuiven van het bos.

Massale aanplant
Middels het nieuwe hectarebeheer zal massale bosaanplant versneld van start gaan, en wellicht het snelst gerealiseerd worden, omdat de grootst denkbare groep mensen zich er dan met passie en alle beschikbare vrije tijd voor inzet. Uiteraard kan dat ook meteen gebeuren in de huidige structuur overal waar ruimte beschikbaar is.

Maar stel je nou eens voor dat er in Nederland 1 miljoen hectaren (1.000.000 ha.) landbouwgrond beschikbaar worden gesteld voor beheer van hectare-units voor kleinschalige boerenbedrijven en families.

Waneer men gemiddeld 200 bomen per hectare plant en 50 fruitbomen, dan komen we uit op een aantal van 200 miljoen bomen. Want 200 bomen per hectare -of 250 bomen waarvan 50 vruchtbomen-, maal 1.000.000 ha. is in totaal 200.000.000 bomen!

En hoeveel bomen zouden dat op deze wijze wereldwijd kunnen zijn? Een biljoen bomen? Dat is een 1 met 12 nullen.

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******
Klik op een link voor het vorige of volgende deel:

CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
Lees verder:
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN

CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF

CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF

Het ‘blad’ van Coniferen kan zowel breed als heel smal zijn. De smalle variant heeft gemiddeld een doorsnee van 1 mm tot 3 mm. De lengte van dit loof verschilt van ongeveer 1½ cm tot 15 cm. Op deze lengteschaal wordt het hier beschreven als ‘kort’, ‘middelgroot’ of ‘lang’. De lange verse is afgebeeld op de foto bij dit artikel, dit is het blad van de Siberische Denneboom, in het Latijns de ‘Pinus Siberica’. (Foto: Ringing Cedars Russia).

Het smalle loof vormt de groene bedekking van de meeste Conifeersoorten, en soms van de stam, wat je in zekere zin ook zou kunnen zien als ‘de bekleding’ of ‘de vacht’ van de boom. De omschrijving van dit bladtype met ‘naald’, is in feite niet helemaal juist. Het blad van de Conifeer is ‘phyto’, dus van plantstof. Daarom zouden we dit type blad ook ‘Conifeerblad’ kunnen noemen, of gewoon ‘blad’, zoals we eveneens doen met de bladeren van loofbomen. Dit artikel bevat tevens een verdere uitleg over hoe we ze ook anders kunnen specificeren.

Fotosynthese
Maar eerst gaan we in op wat de plantstof ‘phyto’ groen maakt. Dat is de stof chlorofyl, welke in alle bladeren de groene kleur vormt, en welke de fotosynthese bewerkstelligt. Dit bladgroen neemt zonlicht op (als microscopisch kleine zonnecellen) en is daarmee energieleverancier voor het proces van de fotosynthese.

Hierbij dienen koolstofdioxide (CO2) uit de lucht, en water uit de bodem en lucht, als toevoerstroom voor omzetting tot zuurstof, koolhydraten (suiker) en andere phytonutriënten, voor de boom zelf en de omgeving. Deze geeft tevens zuurstof en andere etherische componenten af aan de atmosfeer, zoals bij de meeste Coniferen de welriekende harsgeur.

Conifeerblad
De meeste Conifeer families hebben smalle bladeren met een houtachtige, of stevige hooi-achtige structuur, maar het langere smalle denneblad is bijvoorbeeld flexibel in textuur omdat het kan buigen. Coniferen met brede bladeren zien we bij alle Cypressoorten. Hieronder worden zowel het smalle blad als het brede blad verder gespecifieerd.

Het smalle blad
Structuur en textuur van het smalle loof kan per Conifeersoort nogal verschillen. Zoals eerder genoemd, van sommige smalle bladvormen is het blad slechts 1 1/2 cm kort, met een dikte van 2 mm, stevig van structuur en scherp gepunt, ander smal loof is middelgroot of lang, soms meer buigzaam of afgeplat, met een afronding aan het uiteinde.

Het smalle bladtype van bijvoorbeeld de Den en Spar, zouden we ook kunnen omschrijven als ‘smalblad’ of ‘smalloof’. Het hangt af van het type Conifeer familie of dit  smalle blad enkelvoudig of pluksgewijs aan de tak groeit.
Overigens, in het Engels schrijf je het woord smal met één ‘l’ meer, en heeft het ‘small’ zowel de betekenis van ‘smal’ als ‘klein’.

Het brede blad
De brede vormen van Conifeerblad zien we bij de Cypresfamilie. Dit loof groeit uitwaaierend aan de tak, is breed en plat gevormd met inkepingen, en heeft een zachte en buigzame textuur. Hierdoor onderscheid deze Conifeer zich van zowel alle andere Coniferen die smal loof hebben, als óók van de zogenoemde loofbomen die vaak in de winter hun blad verliezen, zoals Fruitbomen, Notenbomen, of bomen zoals Berk, Eik en Es. De omvang en textuur van het blad van deze loofbomen verschilt immers van het Conifeerloof.

Specificatie
Met dit nieuwe onderscheid kunnen we dus zowel het smalle als brede blad van de Conifeer als Conifeerblad benoemen, en daarna eventueel een specifieke aanduiding geven om welke soort het gaat. Dat kan bijvoorbeeld zijn zoals eerder genoemd het ‘smalblad’ en ‘smalloof’, maar je zou het ook nog specifieker kunnen omschrijven als ‘het Denneblad’, of ‘het smalle blad van de Spar’.

De brede variant van de Cyprus zou ook kunnen worden beschrevan als ‘Cyprus blad’, of bijvoorbeeld als ‘breed Conifeerblad’. Het is maar net wat men op dat moment het meest geschikt acht. Beide bladsoorten kunnen echter standaard worden omschreven als ‘Conifeerblad’, of gewoon ‘blad’, want dat is wat ze zijn.

Dan zou je ook nog het woord ‘naaldbomen’ anders kunnen omschrijven, bijvoorbeeld ‘bomen met smalblad’, of ‘smalblad bomen’, of alle ‘smalloof soorten’, of alle ‘smalbladigen’. In het Engels bestaat overigens geen woord voor ‘naaldbomen’, dit wordt vertaald als ‘pine trees’ (denne bomen). Maar alhoewel de Thuja officieel wel tot de dennenfamilie behoort, heeft het geen smalblad. Dus dit kan verwarrend zijn!

Waardebepaling
Het betreft hier echter een mening en interpretatie. Doel van deze artikelenreeks over Coniferen is een oriëntatie en waardebepaling weer te geven. Wil men hier enige besluitvorming aan ontlenen, onderzoek en behoud het goede! Maar misschien is het wel interessant om de benoemingen eens van deze originele kant te bekijken.

Het Smalloof
Bij Dennen is het lange smalblad doorgaans pluksgewijs op de takken gegroepeerd. Hierdoor ontstaat een langwerpige massa die mede door het gevormde gebundelde gewicht van meerdere smalbladeren bij elkaar, in een boog van de tak komen af te staan. Om even in de wat oudere Nederlandse taal van weleer te duiken: daarmee wekt het een ‘goede sier’ voor de boom, een algehele indruk van een elegant weelderig, rijk bedeeld groen loof.

Het motto voor de liefhebbers van deze bomen zou daarom kunnen zijn: ‘Loof het loof!’ Interesant bij de Engelse vertaling is dat het woord voor iets ‘loven’ in de zin van bewondering en respect uiten, of iets toejuichen (ik loof, wij loven), ‘praise’ is. En het woord praise wordt op diens beurt in het Nederlands weer vertaald als ‘lof.’ Dus een merkwaardige woodspeling is het! Daarom: Loof het loof!

Herkenning
Aan het type Conifeerblad, de kegelvorm, de wijze van groei van de kegels aan de takken, en de bast, herkent men doorgaans de familie waartoe de Conifeer behoort. Maar determinatie vraagt een héél uitgebreide studie (omdat er zo’n 600 soorten zijn) en dat gaat voorbij aan deze artikelen reeks.

Dé Conifeer
Nog even over de Thuja Conifeer, deze is ingedeeld bij de Cypresfamilie (Cupressus), maar is door kwekers en tuincentra nog al eens standaard als ‘Conifeer’ betiteld, waardoor veel mensen denken dat dat dé Conifeer bij uitstek is, welke dus een breed uitwaaierend boomblad heeft. Echter, zoals eerder vermeld, er zijn zo’n 600 Conifeer soorten wereldwijd, waarvan de meeste families smalblad hebben. Het is niet volledig bekend hoeveel soorten daarvan authentiek zijn en tot de oerbossen en oorsprong der natuur behoren, en welke soorten zijn gecultiveerd.

Cultivars
Dat laatste wordt ook omschreven als ‘Cultivars’, en dit heeft betrekking op de genetisch gemanipuleerde varianten. Soms geeft de benaming of patentering van de soort daarbij een indicatie. Een Cultivar heeft doorgaans drie benamingen, in volgorde van Genus (de Geslachtsnaam), de Soort (gerelateerd aan de herkomst of specifieke eigenschappen) en dan de toegevoegde naam aan de (genetisch gemanipuleerde) creatie. Cultivars kunnen echter meestal niet regeneren en zich van nature voorplanten. Kies voor de aanplant van Coniferen daarom de originele varianten uit eeuwenoude bossen, omdat alleen deze toekomstbestendig zijn.

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******
Klik op een link voor het vorige of volgende deel:

CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
Lees verder:
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN

 

CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI

CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI

Het woord Conifeer stamt af van het Latijnse woord ‘Coniferae’ wat ‘Kegeldragenden’ betekent. Dit is afgeleid van ‘Conus’ dat ‘Kegel’ betekent en van ‘Ferre’ of ‘Bher’ dat ‘Dragen’ betekent (‘Bher’ omvat de betekenis van vrucht of kinderen ‘dragen’ zoals bij een zwangerschap). Ook in het Engels betekent ‘Cone’, ‘Kegel’, en in het Nederlands zien we de term eveneens terug in de wiskunde als ‘Conus’, zijnde:

‘Een meetkundig langwerpige vorm met een cirkel als grondvlak, uitlopend in een punt. Tussen de twee uiteinden van de kegel, bevindt zich aan de buitenzijde de krommende mantel, en binnenin de centrale verticale as.’

Per Conifeersoort verschilt de groei, grootte en positie van de kegels. De kegels staan op de takken met het uiteinde naar boven of zijwaarts wijzend, of hangen er aan. Conifeer behoort derhalve in de taxonomische indeling tot de Orde der ‘Coniferales’, zijnde de ‘Kegeldraagachtigen’.

De acht belangrijke taxonomische rangen zijn:
Leven, Domein, Rijk, Stam, Klasse, Orde, Familie, Genus, en Soort.

Als beschrijvende plantennaam (wat ook voor bomen geldt), is taxonomisch standaard de Latijnse benoeming opgenomen als ‘Coniferae’. Coniferen zijn windbloeiers. Zij behoren tot de klasse van ‘Zaadplanten’ (Spermaphyta), in de categorie ‘Naaktzadigen’ (Clade ‘Gymnospermae’).

De Kegels
Conifeersoorten kunnen eenhuizig of tweehuizig zijn. Dat heeft betrekking op het voortplantingsmechanisme van de bomen, wat in de kegels vertegenwoordigd is.

De kegels herbergen de voortplantingsorganen in twee van elkaar verschillende kegels, de ‘man’-kegel ook ‘pollenkegel’ genoemd, en de ‘vrouw’-kegel die tevens als ‘ovulatiekegel’ wordt beschreven in de begin stadia van de vorming van de kegel aan de boom.

De zaadbeginselen zijn in aanleg in de vrouwkegels aanwezig, waarin na bestuiving via de wind door de pollen, welke afkomstig zijn van de mankegel, deze verder uitgroeien tot kiemkrachtige zaden. Het duurt meestal één tot twee decennia na het planten van een jonge boom voordat de kegels zich beginnen te vormen.

TWEE CATEGORIËN KEGELS
Er zijn twee verschillende categoriën kegels die variëren in grootte. De eerste categorie zijn de kegels van Coniferen met een gemiddelde lengte van zo’n 10 cm. Deze hebben een houtachtige structuur. De tweede categorie kegels hebben de vorm en grootte van een bes, die echter ook op deze veel kleinere  schaal een soort van kegelstructuur in zich herbergt, waarvan de omhulling bestaat uit vruchtvlees.

Dit type kegels noemen we ‘Strobili’, in het enkelvoud ‘Strobulus’, alhoewel deze term niet alleen van toepassing is voor de kegelvormige bessen van bepaalde Conifeersoorten, maar voor een grote verscheidenheid aan plantengroepen. Hierna worden de beide kegeltypen met betrekking tot Coniferen omschreven als: ‘Coniferen Kegels’ en ‘Coniferen Strobili’.

CONIFEREN KEGELS
De kegels van Coniferen zoals de Den, Ceder en Cipres zijn gemiddeld 10 cm lang. Per boomsoort zien de kegels er verschillend uit, alhoewel de functie hetzelfde is. We nemen derhalve één Conifeer als voorbeeld, de Den. Aan de Denneboom groeien de beide sexen, te weten de donkerbruin gekleurde vrouwkegel en de lichtbruine tot geel gekleurde mankegel. De Den is derhalve ‘Eenhuizig’, dat wil zeggen dat man en vrouw in het zelfde huis wonen, dus samenwonen. In dit geval in één boom.

Edoch, de wind zorgt er middels kruisbestuiving voor dat de pollen die worden geproduceerd door de mankegel van de boom, zelfs honderden kilometers ver door de lucht verspreid kunnen worden, en kunnen landen in de vrouwkegels van dezelfde Conifeersoort veel verder weg. Het kan dus verkeren!

Er zijn ook Coniferen die ‘Tweehuizig’ zijn, in dat geval wonen man en vrouw elk in hun eigen huis, oftewel in hun eigen boom. Dan is er dus sprake van een ‘manboom’ en een ‘vrouwboom’, en zijn er derhalve twee huizen. Man en vrouw hebben dan -eventueel- een latrelatie zeg maar. Tweehuizige Coniferen bevatten derhalve óf alleen de mankegels, óf alleen de vrouw kegels. Sommige heesterachtige Coniferen behoren tot deze categorie.

Het zaadbeginsel
Zowel bij de eenhuizige Coniferen (man en vrouw wonen samen in één huis oftewel één boom) als bij de tweehuizige Coniferen (man en vrouw hebben beiden hun eigen huis oftewel twee bomen), wordt het zaadbeginsel alleen gevormd in de vrouwkegels.

Deze donkerbruine vrouwkegels hebben ook echt de vorm van de specifieke meetkundige kegel. Het bestaat uit houtachtige schubben die elkaar spiraalsgewijs voor een gedeelte overlappen. Onder elke schub zit een ‘ovulatie’ zaadbeginsel, zijnde de nog onbevruchte eicel (in het Engels: de ‘Endosperm mother cell’). Dit zaadbeginsel in de vrouwkegel, wat ook wel ‘zaadknop’ wordt genoemd (omdat het er zo uitziet en net als een bloemknop in zekere zin nog moet ontluiken), is onbedekt. Dat is de reden waarom Coniferen in de taxonomie tot de ‘naaktzadigen’ behoren (Clade ‘Gymnospermae’).

De ovulatiekegels
In het beginstadium van de groei van deze vrouwkegels, zijn de kegels nog klein en zacht, terwijl deze reeds de geometrische structuur vertoont. Ze zien er uit als kleine eivormen die aan de takken groeien, met een groeirichting evenredig aan de tak. In deze prille vorm wordt de kegel een ‘ovulatie-kegel’ genoemd. Het zal nadat het dit stadium bereikt heeft in twee jaar tijd uitgroeien tot een volwassen kegel.

Wanneer de kegel en inwendige zaadknopbeginselen volgroeid zijn, richt de kegel zich meer van de tak af met de punt naar buiten gericht, en opent de kegel na verloop van tijd haar bruine schubben. De zaadbeginsel knoppen onder de schubben zijn nu gereed om bevrucht te worden.

De pollenkegels
De man-kegels groeien aan het uiteinde van de takken. Deze kegels zijn langwerpiger of cilindrisch van vorm, geel van kleur en hebben een zachtere sponsachtige structuur met kleine uitstulpingen. In deze ‘pollen-kegels’, worden de pollen gevormd, oftewel de ‘sperma’-pollen. Beide kegelsexen van een eenhuizige boom -waarbij man en vrouw dus samenwonen- bevinden zich op de takken, de pollenkegels bevinden zich echter aan het uiteinde van de takken en de vrouw-kegels over de gehele lengte van de tak rondom.

Het is logisch dat de pollen-kegels aan het uiteinde van een tak groeien. Zo hebben de man-kegels het verste bereik in de open lucht om door de wind geschept te worden, om optimaal de in de lente gevormde pollen, af te kunnen staan. Deze worden vervolgens door windvlagen in de lucht geblazen, en kunnen vanwege een aerodynamisch design, tientallen tot honderden kilometers door de lucht zweven alvorens ze landen in de geopende schubben van de vrouwkegels van bomen dichtbij of veel verder weg.

Ontwikkeling
Wanneer een vrouwkegel, zijnde de ovulatiekegel, de pollen opvangt, wordt de eicel welke aanwezig is in het zaadknopbeginsel bevrucht. Na bevruchting groeit het uit tot kiembaar dennezaad onder de schubben van de vrouwkegels. Dit zaad ontwikkelt langzaam in een paar jaar tijd, en vormt een donkerbruin vlies wat later verhard tot een schilletje rondom het zaad. Na verloop van tijd laat de bevruchte kegel los van de tak en valt op de grond om daar te ontkiemen.

Verspreiding
Ook verspreiden bijvoorbeeld eekhoorns de kegels en daarmee de zaden, door deze ondergronds op te slaan als wintervoorraad, welke soms niet worden benut en dan tot boomplant ontkiemen. Daarnaast zijn er ook mensen die met voorbedachte rade de zaden oogsten voor consumptie of om op te kweken tot jonge boompjes. Op deze wijze vindt de kruisbestuiving en voortplanting plaats bij Coniferen. Coniferen zijn dus windbloeiers, en hebben geen bijen of andere insecten nodig voor de bevruchting.

Consumptie
De volgroeide zaden dienen wanneer deze geschikt zijn voor consumptie door de mens, dus eerst uit de kegels gehaald of geschud te worden om vervolgens elk uniek zaadje te pellen. Deze lichtgeel gekleurde Dennezaden of Dennenootjes, zijn uiterst voedzaam en doen het goed als toevoeging aan culinaire gerechten. Ook kan er een eetbare olie uit geperst worden die uiterst voedzaam is.

CONIFEREN STROBILUS
Bij sommige heesterachtige Conifeersoorten hebben de kegels de vorm en grootte van een bes, en bestaat de huls uit vruchtvlees rondom een zaadknop (de eicel) die ook bij dit type Coniferen onbedekt is, want het uiteinde van de bes bevat een opening. In dat geval wordt het geen ‘Kegel’ meer genoemd, maar ‘Strobilus’. Het woord ‘Strobilus’ is een beschrijvende term voor de diverse verschijningsvormen van ‘kegels’ of ‘kegelachtige structuren’.

Het Strobilus komt bovendien niet alleen voor bij bepaalde Conifeersoorten, maar bij een grote verscheidenheid aan andere plantengroepen. Het woord stamt af van het oude Griekse ‘Strobilos’ wat ‘Wervelwind’ betekent. Het verwijst naar de draaiende vorm van het plantonderdeel wat de voortplantingsorganen herbergt.

Vorming
Net zoals alle soorten kegels, heeft het strobilus een mooie geometrische structuur welke is gevormd rondom een centrale, verticale as. Deze as is ontstaan uit de stengel, en is voorzien van spiraal- of kruisgewijs ingeplante structuren. Deze dragen de sporendoosjes (sporangia) die zaadknoppen of (deel)vruchten dragen. In de sporendoosjes worden de sporen gevormd. Bladeren die sporendoosjes dragen worden ‘Sporofyllen’ genoemd, bij stengels spreekt men van ‘Sporangioforen’.

Voorbeelden van Coniferen met Strobili zijn de Jeneverbes met de zwart/blauwe kegelvormige bessen (Voedseldragend voor de Grote Lijster), en de Taxus met de rode eveneens kegelvormige bessen (Voedseldragend voor Lijsters en andere vogels). Zowel de Jeneverbes als de Taxus hebben als grote heesters meerdere stammen en worden slechts zo’n 10 meter hoog.

Uitheems
Ook zijn er nog de Podocarpaceae, een uitheemse Conifeerfamilie van het zuidelijk halfrond. Hier verschillen echter de onderlinge soorten qua verschijningsvormen en grootte nogal van elkaar. Voor de taxonomische indeling is geen eenduidigheid, en in de loop van de decennia is deze aan verandering onderhevig geweest. Daarom gaan we er hier verder niet op in. De bestuiving voor de vorming van kiembaar zaad vindt ook bij dit type Coniferen altijd via de wind plaats.

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******

Klik op een link voor het vorige of volgende deel:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
Lees verder:
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN