november 6, 2019 | BOMEN
(Artikel wordt nog in het Nederlands vertaald). Around the 21th of October, halfway the meteorological autumn in the Northern Hemisphere, most fruit on the trees have been harvested, as, depending on the weather, early night frost might set in. Depicted here is the hand of my grandson, who has picked a few apples of my apple tree!
This was actually a dream come true. For fun I had planted my first ever fruit tree on new year’s day of 2019, which appeared to be a pear tree, and two apple trees that same week. For early winter the temperature was still very mild, the sun was shining happily, and the weather forcast didn’t predict snow nor freezing temperatures, so I could actually do it.
While planting them, I envisioned my grandson harvesting fruit from these trees, probably within a few years when the trees would have grown tall. I was secretly hoping though that the trees would at least produce a few small fruits next summer, and with lots of luck this summer, but I actually didn’t expect that to happen, as the trees were still young. (I’ll place a picture of them just planted, later in this article). I felt regret, and thought of this Chinese proverb which states:
“The best time to plant a tree is 20 years ago,
the second best time to plant a tree is NOW!”
I felt so stupid, why didn’t I plant these trees way earlier? Well I have a few explanations for that, but anyhow, this was the situation.
And for whatever reason, one of the trees must have felt my wish, or was able to magically produce a few glossy big appels which grew increadibly red and sweet!
People mentioned they looked like Snow-white’s apples, indeed I thought this myself, but there’s no poison in these (except for the seeds which are toxic and aren’t edible), as my yard is fully organic and dynamically grown, with a bit of natural compost. (no pesticides nor artificial fertilizer). Also I figured, in a paradise like situation on our planet, Adam and Eve would certainly have picked them too.
Anyhow, as this website is still a work in progress, I would love to mention that if there’ll be a society founded to establish a hectare grid on Earth, I would love the foundation to host a database of original* native fruittrees, nut trees, berry bushes and evergreen trees, for all 4 climate zones! (*original, no cultivars).
People who would want to settle on kin domains can go to such a database, in order to get information on how to propagate and grow trees succesfully. Oh and yeah, probably herbs, vegetables and flowers too.
Wouldn’t it be nice to have this being established by the common people? These could be individuals and/or organisations which have practical experience and knowledge about everything involved. And it can be approached from different diciplines too. Such as contributions from artists, photographers, writers, etcetera.
I know, it’s a bit ambitious and I can’t do this all by myself (lol), but I’m putting the wish here, just in case there would be more people out there who also might want such a thing to happen!
© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net
april 30, 2019 | BOMEN
Het woord Conifeer stamt af van het Latijnse woord ‘Coniferae’ wat ‘Kegeldragenden’ betekent. Dit is afgeleid van ‘Conus’ dat ‘Kegel’ betekent en van ‘Ferre’ of ‘Bher’ dat ‘Dragen’ betekent (‘Bher’ omvat de betekenis van vrucht of kinderen ‘dragen’ zoals bij een zwangerschap). Ook in het Engels betekent ‘Cone’, ‘Kegel’, en in het Nederlands zien we de term eveneens terug in de wiskunde als ‘Conus’, zijnde:
‘Een meetkundig langwerpige vorm met een cirkel als grondvlak, uitlopend in een punt. Tussen de twee uiteinden van de kegel, bevindt zich aan de buitenzijde de krommende mantel, en binnenin de centrale verticale as.’
Per Conifeersoort verschilt de groei, grootte en positie van de kegels. De kegels staan op de takken met het uiteinde naar boven of zijwaarts wijzend, of hangen er aan. Conifeer behoort derhalve in de taxonomische indeling tot de Orde der ‘Coniferales’, zijnde de ‘Kegeldraagachtigen’.
De acht belangrijke taxonomische rangen zijn:
Leven, Domein, Rijk, Stam, Klasse, Orde, Familie, Genus, en Soort.
Als beschrijvende plantennaam (wat ook voor bomen geldt), is taxonomisch standaard de Latijnse benoeming opgenomen als ‘Coniferae’. Coniferen zijn windbloeiers. Zij behoren tot de klasse van ‘Zaadplanten’ (Spermaphyta), in de categorie ‘Naaktzadigen’ (Clade ‘Gymnospermae’).
De Kegels
Conifeersoorten kunnen eenhuizig of tweehuizig zijn. Dat heeft betrekking op het voortplantingsmechanisme van de bomen, wat in de kegels vertegenwoordigd is.
De kegels herbergen de voortplantingsorganen in twee van elkaar verschillende kegels, de ‘man’-kegel ook ‘pollenkegel’ genoemd, en de ‘vrouw’-kegel die tevens als ‘ovulatiekegel’ wordt beschreven in de begin stadia van de vorming van de kegel aan de boom.
De zaadbeginselen zijn in aanleg in de vrouwkegels aanwezig, waarin na bestuiving via de wind door de pollen, welke afkomstig zijn van de mankegel, deze verder uitgroeien tot kiemkrachtige zaden. Het duurt meestal één tot twee decennia na het planten van een jonge boom voordat de kegels zich beginnen te vormen.
TWEE CATEGORIËN KEGELS
Er zijn twee verschillende categoriën kegels die variëren in grootte. De eerste categorie zijn de kegels van Coniferen met een gemiddelde lengte van zo’n 10 cm. Deze hebben een houtachtige structuur. De tweede categorie kegels hebben de vorm en grootte van een bes, die echter ook op deze veel kleinere schaal een soort van kegelstructuur in zich herbergt, waarvan de omhulling bestaat uit vruchtvlees.
Dit type kegels noemen we ‘Strobili’, in het enkelvoud ‘Strobulus’, alhoewel deze term niet alleen van toepassing is voor de kegelvormige bessen van bepaalde Conifeersoorten, maar voor een grote verscheidenheid aan plantengroepen. Hierna worden de beide kegeltypen met betrekking tot Coniferen omschreven als: ‘Coniferen Kegels’ en ‘Coniferen Strobili’.
CONIFEREN KEGELS
De kegels van Coniferen zoals de Den, Ceder en Cipres zijn gemiddeld 10 cm lang. Per boomsoort zien de kegels er verschillend uit, alhoewel de functie hetzelfde is. We nemen derhalve één Conifeer als voorbeeld, de Den. Aan de Denneboom groeien de beide sexen, te weten de donkerbruin gekleurde vrouwkegel en de lichtbruine tot geel gekleurde mankegel. De Den is derhalve ‘Eenhuizig’, dat wil zeggen dat man en vrouw in het zelfde huis wonen, dus samenwonen. In dit geval in één boom.
Edoch, de wind zorgt er middels kruisbestuiving voor dat de pollen die worden geproduceerd door de mankegel van de boom, zelfs honderden kilometers ver door de lucht verspreid kunnen worden, en kunnen landen in de vrouwkegels van dezelfde Conifeersoort veel verder weg. Het kan dus verkeren!
Er zijn ook Coniferen die ‘Tweehuizig’ zijn, in dat geval wonen man en vrouw elk in hun eigen huis, oftewel in hun eigen boom. Dan is er dus sprake van een ‘manboom’ en een ‘vrouwboom’, en zijn er derhalve twee huizen. Man en vrouw hebben dan -eventueel- een latrelatie zeg maar. Tweehuizige Coniferen bevatten derhalve óf alleen de mankegels, óf alleen de vrouw kegels. Sommige heesterachtige Coniferen behoren tot deze categorie.
Het zaadbeginsel
Zowel bij de eenhuizige Coniferen (man en vrouw wonen samen in één huis oftewel één boom) als bij de tweehuizige Coniferen (man en vrouw hebben beiden hun eigen huis oftewel twee bomen), wordt het zaadbeginsel alleen gevormd in de vrouwkegels.
Deze donkerbruine vrouwkegels hebben ook echt de vorm van de specifieke meetkundige kegel. Het bestaat uit houtachtige schubben die elkaar spiraalsgewijs voor een gedeelte overlappen. Onder elke schub zit een ‘ovulatie’ zaadbeginsel, zijnde de nog onbevruchte eicel (in het Engels: de ‘Endosperm mother cell’). Dit zaadbeginsel in de vrouwkegel, wat ook wel ‘zaadknop’ wordt genoemd (omdat het er zo uitziet en net als een bloemknop in zekere zin nog moet ontluiken), is onbedekt. Dat is de reden waarom Coniferen in de taxonomie tot de ‘naaktzadigen’ behoren (Clade ‘Gymnospermae’).
De ovulatiekegels
In het beginstadium van de groei van deze vrouwkegels, zijn de kegels nog klein en zacht, terwijl deze reeds de geometrische structuur vertoont. Ze zien er uit als kleine eivormen die aan de takken groeien, met een groeirichting evenredig aan de tak. In deze prille vorm wordt de kegel een ‘ovulatie-kegel’ genoemd. Het zal nadat het dit stadium bereikt heeft in twee jaar tijd uitgroeien tot een volwassen kegel.
Wanneer de kegel en inwendige zaadknopbeginselen volgroeid zijn, richt de kegel zich meer van de tak af met de punt naar buiten gericht, en opent de kegel na verloop van tijd haar bruine schubben. De zaadbeginsel knoppen onder de schubben zijn nu gereed om bevrucht te worden.
De pollenkegels
De man-kegels groeien aan het uiteinde van de takken. Deze kegels zijn langwerpiger of cilindrisch van vorm, geel van kleur en hebben een zachtere sponsachtige structuur met kleine uitstulpingen. In deze ‘pollen-kegels’, worden de pollen gevormd, oftewel de ‘sperma’-pollen. Beide kegelsexen van een eenhuizige boom -waarbij man en vrouw dus samenwonen- bevinden zich op de takken, de pollenkegels bevinden zich echter aan het uiteinde van de takken en de vrouw-kegels over de gehele lengte van de tak rondom.
Het is logisch dat de pollen-kegels aan het uiteinde van een tak groeien. Zo hebben de man-kegels het verste bereik in de open lucht om door de wind geschept te worden, om optimaal de in de lente gevormde pollen, af te kunnen staan. Deze worden vervolgens door windvlagen in de lucht geblazen, en kunnen vanwege een aerodynamisch design, tientallen tot honderden kilometers door de lucht zweven alvorens ze landen in de geopende schubben van de vrouwkegels van bomen dichtbij of veel verder weg.
Ontwikkeling
Wanneer een vrouwkegel, zijnde de ovulatiekegel, de pollen opvangt, wordt de eicel welke aanwezig is in het zaadknopbeginsel bevrucht. Na bevruchting groeit het uit tot kiembaar dennezaad onder de schubben van de vrouwkegels. Dit zaad ontwikkelt langzaam in een paar jaar tijd, en vormt een donkerbruin vlies wat later verhard tot een schilletje rondom het zaad. Na verloop van tijd laat de bevruchte kegel los van de tak en valt op de grond om daar te ontkiemen.
Verspreiding
Ook verspreiden bijvoorbeeld eekhoorns de kegels en daarmee de zaden, door deze ondergronds op te slaan als wintervoorraad, welke soms niet worden benut en dan tot boomplant ontkiemen. Daarnaast zijn er ook mensen die met voorbedachte rade de zaden oogsten voor consumptie of om op te kweken tot jonge boompjes. Op deze wijze vindt de kruisbestuiving en voortplanting plaats bij Coniferen. Coniferen zijn dus windbloeiers, en hebben geen bijen of andere insecten nodig voor de bevruchting.
Consumptie
De volgroeide zaden dienen wanneer deze geschikt zijn voor consumptie door de mens, dus eerst uit de kegels gehaald of geschud te worden om vervolgens elk uniek zaadje te pellen. Deze lichtgeel gekleurde Dennezaden of Dennenootjes, zijn uiterst voedzaam en doen het goed als toevoeging aan culinaire gerechten. Ook kan er een eetbare olie uit geperst worden die uiterst voedzaam is.
CONIFEREN STROBILUS
Bij sommige heesterachtige Conifeersoorten hebben de kegels de vorm en grootte van een bes, en bestaat de huls uit vruchtvlees rondom een zaadknop (de eicel) die ook bij dit type Coniferen onbedekt is, want het uiteinde van de bes bevat een opening. In dat geval wordt het geen ‘Kegel’ meer genoemd, maar ‘Strobilus’. Het woord ‘Strobilus’ is een beschrijvende term voor de diverse verschijningsvormen van ‘kegels’ of ‘kegelachtige structuren’.
Het Strobilus komt bovendien niet alleen voor bij bepaalde Conifeersoorten, maar bij een grote verscheidenheid aan andere plantengroepen. Het woord stamt af van het oude Griekse ‘Strobilos’ wat ‘Wervelwind’ betekent. Het verwijst naar de draaiende vorm van het plantonderdeel wat de voortplantingsorganen herbergt.
Vorming
Net zoals alle soorten kegels, heeft het strobilus een mooie geometrische structuur welke is gevormd rondom een centrale, verticale as. Deze as is ontstaan uit de stengel, en is voorzien van spiraal- of kruisgewijs ingeplante structuren. Deze dragen de sporendoosjes (sporangia) die zaadknoppen of (deel)vruchten dragen. In de sporendoosjes worden de sporen gevormd. Bladeren die sporendoosjes dragen worden ‘Sporofyllen’ genoemd, bij stengels spreekt men van ‘Sporangioforen’.
Voorbeelden van Coniferen met Strobili zijn de Jeneverbes met de zwart/blauwe kegelvormige bessen (Voedseldragend voor de Grote Lijster), en de Taxus met de rode eveneens kegelvormige bessen (Voedseldragend voor Lijsters en andere vogels). Zowel de Jeneverbes als de Taxus hebben als grote heesters meerdere stammen en worden slechts zo’n 10 meter hoog.
Uitheems
Ook zijn er nog de Podocarpaceae, een uitheemse Conifeerfamilie van het zuidelijk halfrond. Hier verschillen echter de onderlinge soorten qua verschijningsvormen en grootte nogal van elkaar. Voor de taxonomische indeling is geen eenduidigheid, en in de loop van de decennia is deze aan verandering onderhevig geweest. Daarom gaan we er hier verder niet op in. De bestuiving voor de vorming van kiembaar zaad vindt ook bij dit type Coniferen altijd via de wind plaats.
© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net
*******
Klik op een link voor het vorige of volgende deel:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
Lees verder:
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN