CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI

CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI

Het woord Conifeer stamt af van het Latijnse woord ‘Coniferae’ wat ‘Kegeldragenden’ betekent. Dit is afgeleid van ‘Conus’ dat ‘Kegel’ betekent en van ‘Ferre’ of ‘Bher’ dat ‘Dragen’ betekent (‘Bher’ omvat de betekenis van vrucht of kinderen ‘dragen’ zoals bij een zwangerschap). Ook in het Engels betekent ‘Cone’, ‘Kegel’, en in het Nederlands zien we de term eveneens terug in de wiskunde als ‘Conus’, zijnde:

‘Een meetkundig langwerpige vorm met een cirkel als grondvlak, uitlopend in een punt. Tussen de twee uiteinden van de kegel, bevindt zich aan de buitenzijde de krommende mantel, en binnenin de centrale verticale as.’

Per Conifeersoort verschilt de groei, grootte en positie van de kegels. De kegels staan op de takken met het uiteinde naar boven of zijwaarts wijzend, of hangen er aan. Conifeer behoort derhalve in de taxonomische indeling tot de Orde der ‘Coniferales’, zijnde de ‘Kegeldraagachtigen’.

De acht belangrijke taxonomische rangen zijn:
Leven, Domein, Rijk, Stam, Klasse, Orde, Familie, Genus, en Soort.

Als beschrijvende plantennaam (wat ook voor bomen geldt), is taxonomisch standaard de Latijnse benoeming opgenomen als ‘Coniferae’. Coniferen zijn windbloeiers. Zij behoren tot de klasse van ‘Zaadplanten’ (Spermaphyta), in de categorie ‘Naaktzadigen’ (Clade ‘Gymnospermae’).

De Kegels
Conifeersoorten kunnen eenhuizig of tweehuizig zijn. Dat heeft betrekking op het voortplantingsmechanisme van de bomen, wat in de kegels vertegenwoordigd is.

De kegels herbergen de voortplantingsorganen in twee van elkaar verschillende kegels, de ‘man’-kegel ook ‘pollenkegel’ genoemd, en de ‘vrouw’-kegel die tevens als ‘ovulatiekegel’ wordt beschreven in de begin stadia van de vorming van de kegel aan de boom.

De zaadbeginselen zijn in aanleg in de vrouwkegels aanwezig, waarin na bestuiving via de wind door de pollen, welke afkomstig zijn van de mankegel, deze verder uitgroeien tot kiemkrachtige zaden. Het duurt meestal één tot twee decennia na het planten van een jonge boom voordat de kegels zich beginnen te vormen.

TWEE CATEGORIËN KEGELS
Er zijn twee verschillende categoriën kegels die variëren in grootte. De eerste categorie zijn de kegels van Coniferen met een gemiddelde lengte van zo’n 10 cm. Deze hebben een houtachtige structuur. De tweede categorie kegels hebben de vorm en grootte van een bes, die echter ook op deze veel kleinere  schaal een soort van kegelstructuur in zich herbergt, waarvan de omhulling bestaat uit vruchtvlees.

Dit type kegels noemen we ‘Strobili’, in het enkelvoud ‘Strobulus’, alhoewel deze term niet alleen van toepassing is voor de kegelvormige bessen van bepaalde Conifeersoorten, maar voor een grote verscheidenheid aan plantengroepen. Hierna worden de beide kegeltypen met betrekking tot Coniferen omschreven als: ‘Coniferen Kegels’ en ‘Coniferen Strobili’.

CONIFEREN KEGELS
De kegels van Coniferen zoals de Den, Ceder en Cipres zijn gemiddeld 10 cm lang. Per boomsoort zien de kegels er verschillend uit, alhoewel de functie hetzelfde is. We nemen derhalve één Conifeer als voorbeeld, de Den. Aan de Denneboom groeien de beide sexen, te weten de donkerbruin gekleurde vrouwkegel en de lichtbruine tot geel gekleurde mankegel. De Den is derhalve ‘Eenhuizig’, dat wil zeggen dat man en vrouw in het zelfde huis wonen, dus samenwonen. In dit geval in één boom.

Edoch, de wind zorgt er middels kruisbestuiving voor dat de pollen die worden geproduceerd door de mankegel van de boom, zelfs honderden kilometers ver door de lucht verspreid kunnen worden, en kunnen landen in de vrouwkegels van dezelfde Conifeersoort veel verder weg. Het kan dus verkeren!

Er zijn ook Coniferen die ‘Tweehuizig’ zijn, in dat geval wonen man en vrouw elk in hun eigen huis, oftewel in hun eigen boom. Dan is er dus sprake van een ‘manboom’ en een ‘vrouwboom’, en zijn er derhalve twee huizen. Man en vrouw hebben dan -eventueel- een latrelatie zeg maar. Tweehuizige Coniferen bevatten derhalve óf alleen de mankegels, óf alleen de vrouw kegels. Sommige heesterachtige Coniferen behoren tot deze categorie.

Het zaadbeginsel
Zowel bij de eenhuizige Coniferen (man en vrouw wonen samen in één huis oftewel één boom) als bij de tweehuizige Coniferen (man en vrouw hebben beiden hun eigen huis oftewel twee bomen), wordt het zaadbeginsel alleen gevormd in de vrouwkegels.

Deze donkerbruine vrouwkegels hebben ook echt de vorm van de specifieke meetkundige kegel. Het bestaat uit houtachtige schubben die elkaar spiraalsgewijs voor een gedeelte overlappen. Onder elke schub zit een ‘ovulatie’ zaadbeginsel, zijnde de nog onbevruchte eicel (in het Engels: de ‘Endosperm mother cell’). Dit zaadbeginsel in de vrouwkegel, wat ook wel ‘zaadknop’ wordt genoemd (omdat het er zo uitziet en net als een bloemknop in zekere zin nog moet ontluiken), is onbedekt. Dat is de reden waarom Coniferen in de taxonomie tot de ‘naaktzadigen’ behoren (Clade ‘Gymnospermae’).

De ovulatiekegels
In het beginstadium van de groei van deze vrouwkegels, zijn de kegels nog klein en zacht, terwijl deze reeds de geometrische structuur vertoont. Ze zien er uit als kleine eivormen die aan de takken groeien, met een groeirichting evenredig aan de tak. In deze prille vorm wordt de kegel een ‘ovulatie-kegel’ genoemd. Het zal nadat het dit stadium bereikt heeft in twee jaar tijd uitgroeien tot een volwassen kegel.

Wanneer de kegel en inwendige zaadknopbeginselen volgroeid zijn, richt de kegel zich meer van de tak af met de punt naar buiten gericht, en opent de kegel na verloop van tijd haar bruine schubben. De zaadbeginsel knoppen onder de schubben zijn nu gereed om bevrucht te worden.

De pollenkegels
De man-kegels groeien aan het uiteinde van de takken. Deze kegels zijn langwerpiger of cilindrisch van vorm, geel van kleur en hebben een zachtere sponsachtige structuur met kleine uitstulpingen. In deze ‘pollen-kegels’, worden de pollen gevormd, oftewel de ‘sperma’-pollen. Beide kegelsexen van een eenhuizige boom -waarbij man en vrouw dus samenwonen- bevinden zich op de takken, de pollenkegels bevinden zich echter aan het uiteinde van de takken en de vrouw-kegels over de gehele lengte van de tak rondom.

Het is logisch dat de pollen-kegels aan het uiteinde van een tak groeien. Zo hebben de man-kegels het verste bereik in de open lucht om door de wind geschept te worden, om optimaal de in de lente gevormde pollen, af te kunnen staan. Deze worden vervolgens door windvlagen in de lucht geblazen, en kunnen vanwege een aerodynamisch design, tientallen tot honderden kilometers door de lucht zweven alvorens ze landen in de geopende schubben van de vrouwkegels van bomen dichtbij of veel verder weg.

Ontwikkeling
Wanneer een vrouwkegel, zijnde de ovulatiekegel, de pollen opvangt, wordt de eicel welke aanwezig is in het zaadknopbeginsel bevrucht. Na bevruchting groeit het uit tot kiembaar dennezaad onder de schubben van de vrouwkegels. Dit zaad ontwikkelt langzaam in een paar jaar tijd, en vormt een donkerbruin vlies wat later verhard tot een schilletje rondom het zaad. Na verloop van tijd laat de bevruchte kegel los van de tak en valt op de grond om daar te ontkiemen.

Verspreiding
Ook verspreiden bijvoorbeeld eekhoorns de kegels en daarmee de zaden, door deze ondergronds op te slaan als wintervoorraad, welke soms niet worden benut en dan tot boomplant ontkiemen. Daarnaast zijn er ook mensen die met voorbedachte rade de zaden oogsten voor consumptie of om op te kweken tot jonge boompjes. Op deze wijze vindt de kruisbestuiving en voortplanting plaats bij Coniferen. Coniferen zijn dus windbloeiers, en hebben geen bijen of andere insecten nodig voor de bevruchting.

Consumptie
De volgroeide zaden dienen wanneer deze geschikt zijn voor consumptie door de mens, dus eerst uit de kegels gehaald of geschud te worden om vervolgens elk uniek zaadje te pellen. Deze lichtgeel gekleurde Dennezaden of Dennenootjes, zijn uiterst voedzaam en doen het goed als toevoeging aan culinaire gerechten. Ook kan er een eetbare olie uit geperst worden die uiterst voedzaam is.

CONIFEREN STROBILUS
Bij sommige heesterachtige Conifeersoorten hebben de kegels de vorm en grootte van een bes, en bestaat de huls uit vruchtvlees rondom een zaadknop (de eicel) die ook bij dit type Coniferen onbedekt is, want het uiteinde van de bes bevat een opening. In dat geval wordt het geen ‘Kegel’ meer genoemd, maar ‘Strobilus’. Het woord ‘Strobilus’ is een beschrijvende term voor de diverse verschijningsvormen van ‘kegels’ of ‘kegelachtige structuren’.

Het Strobilus komt bovendien niet alleen voor bij bepaalde Conifeersoorten, maar bij een grote verscheidenheid aan andere plantengroepen. Het woord stamt af van het oude Griekse ‘Strobilos’ wat ‘Wervelwind’ betekent. Het verwijst naar de draaiende vorm van het plantonderdeel wat de voortplantingsorganen herbergt.

Vorming
Net zoals alle soorten kegels, heeft het strobilus een mooie geometrische structuur welke is gevormd rondom een centrale, verticale as. Deze as is ontstaan uit de stengel, en is voorzien van spiraal- of kruisgewijs ingeplante structuren. Deze dragen de sporendoosjes (sporangia) die zaadknoppen of (deel)vruchten dragen. In de sporendoosjes worden de sporen gevormd. Bladeren die sporendoosjes dragen worden ‘Sporofyllen’ genoemd, bij stengels spreekt men van ‘Sporangioforen’.

Voorbeelden van Coniferen met Strobili zijn de Jeneverbes met de zwart/blauwe kegelvormige bessen (Voedseldragend voor de Grote Lijster), en de Taxus met de rode eveneens kegelvormige bessen (Voedseldragend voor Lijsters en andere vogels). Zowel de Jeneverbes als de Taxus hebben als grote heesters meerdere stammen en worden slechts zo’n 10 meter hoog.

Uitheems
Ook zijn er nog de Podocarpaceae, een uitheemse Conifeerfamilie van het zuidelijk halfrond. Hier verschillen echter de onderlinge soorten qua verschijningsvormen en grootte nogal van elkaar. Voor de taxonomische indeling is geen eenduidigheid, en in de loop van de decennia is deze aan verandering onderhevig geweest. Daarom gaan we er hier verder niet op in. De bestuiving voor de vorming van kiembaar zaad vindt ook bij dit type Coniferen altijd via de wind plaats.

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******

Klik op een link voor het vorige of volgende deel:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
Lees verder:
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN

CONIFEREN 5 – FAMILIES

CONIFEREN 5 – FAMILIES

De Orde der Coniferen, ook wel ‘Orde der Pinales’, worden volgens de taxonomie onderverdeeld in zo’n zeven families, waaronder een aantal in Nederland voorkomende zoals: de Dennen familie (Pinaceae), de Ceder familie (Cedrus), de Cypres familie (Cupressaceae), de Sparren familie (Picaceae), en de Taxus familie (Taxaceae).

Voor alle families geldt dat de meeste boomsoorten die er toe behoren onder de juiste klimatologische omstandigheden zo’n 30 tot 40 meter hoog kunnen worden, en sommige na eeuwenlange groei zelfs de 50 meter kunnen behalen.

Genera
Andere afstammelingen die tot de Coniferen families als Orde der Pinales behoren zijn: Spar (Picea), Zilverspar (Abies), Hemlockspar: (Tsuga), Douglasspar (Pseudotsuga), Lariks (Larix), Pseudolarix (1 soort: de Japanse goudlarix Pseudolarix amabilis) en de Taxusfamilie (Taxaceae). Het dient te worden vermeld dat deze informatie grotendeels is ontleend aan internetbronnen, die onderling nogal afwijkend kunnen zijn in de taxonomische indeling.

Zo bestaan genoemde families taxonomisch uit verschillende ‘Genera’ (Ook wel ‘Geslachten’ genoemd, wat dan staat voor ‘Afstammelingen’). Ook in het Engels wordt het woord Genera in de taxonomie gebruikt, wat in zekere zin dichter bij de betekenis ligt dan ‘Geslachten’, omdat het de soorten zijn die -naar men vermoed- uit de oerfamilies zijn ge-Genereerd. Daarom hanteren wij hier het woord Genera consequent.

Een Conifeer familie kan derhalve één genus of meer genera herbergen. En een genus kan weer één of meer soorten bevatten. En een soort kan ook nog weer uit verschillende variëteiten bestaan, waaronder vele Cultivars (genetisch gemanipuleerde varianten). Nou zie jij door alle de bomen het bos dan nog?

Benoeming?
Om dit nog weer even te toetsen aan een voorbeeld, een Den en Spar behoren tot de Orde der ‘Pinales’, en de Den specifiek tot de ‘Pinaceae’ Familie. Maar alle Sparsoorten behoren tot de Picaceae Familie.

Het woord Den wordt soms in het Nederlands dus gebruikt voor zowel een aanduiding voor de Orde ‘Pinales’ als voor de Dennen Families ‘Pinaceae’. Wel handig om even te weten. Wellicht is het een optie om de Orde der Pinales ook te omschrijven als de Orde der Coniferales? In dat voorbeeld beiden dus met de betekenis van de alles omvattende paraplu van alle Coniferenfamilies (onderverdeeld in zo’n 600 soorten).

Het kan nóg uitgebreider, omdat in de volksmond bomen en planten soms anders worden benoemd dan dat ze in de plantkunde of wetenschap worden aangeduid. Ook zijn er onder deskundigen soms verschillende opvattingen over de indeling en benoeming.

Nomenclatuur
Voor de wetenschap geldt de ‘nomenclatuur’, waarbij op systematische wijze de namen eenduidig worden weergegeven. Zo begint de naam van een soort altijd met de naam van het genus (oftewel de geslachtsnaam), welke standaard begint met een hoofdletter. Het tweede deel van de benaming duidt dan op de specifieke soort. Dat is het ‘epitheton’, een woord wat uit het Grieks stamt en ‘erbij geplaatst’ betekent. Dat wordt dan volgens de regels met kleine letters geschreven.

Echter, je zou deze tweede naam ook met een hoofdletter kunnen schrijven, aangezien het vaak de specifieke aanduiding van de originele soort betreft, en een zelfstandige eenheid is. Soms geeft de tweede naam aan waar de soort vandaan komt, zoals we vaker terug zien in de vroegere Latijnse benoemingen, bijvoorbeeld ‘Pinus Siberica’. Deze Den komt dus van oorsprong uit Siberië.

Veel Cultivars hebben doorgaans een derde naam. Zo kan een boom worden gekweekt op kleur, bijvoorbeeld bij de Grove Den ‘Pinus Sylvestris Glauca’. Het Glauca staat dan voor de blauwgrijze kleur. En misschien is deze boom wel ‘Grove Den’ genoemd omdat het er als cultivar zijnde, in schoonheid niet op is vooruit gegaan.

Deze Grove Dennen worden soms maar 15 meter hoog, krijgen op volwassen leeftijd een afbladderende bast waaronder soms oranje gekleurd hout zichtbaar wordt, en blijven infertiel. Misschien is het niet zinvol om deze bomen te planten, aangezien ze door de genetische verzwakking op de lange termijn niet kunnen genereren. De kegelgroei kan afgezwakt zijn en geven minder pollen vrij. Het leidt dan ook tot een achteruitgang van de habitat voor mensen en dieren.

Met betrekking tot de terminologie is het in deze artikelenreeks de bedoeling informatie eenvoudig te presenteren. Een en ander is voor leken niet altijd zo eenvoudig om te achterhalen, en ook niet om de originele soorten te vinden, aangezien in veel landen oerbossen nagenoeg verdwenen zijn.

Geschiedkundig
Derhalve worden in deze artikelenreeks bij voorkeur de Latijnse of Griekse benamingen genoemd, die zijn  opgenomen in de taxonomische wetenschap, welke doorgaans is gebaseerd op kenmerken van de familie, genus en soort. Deze geschiedkundige benaming is vaak accurater dan hedendaagse verzonnen namen. Denk even aan merkwaardige Nederlandstalige verbasteringen zoals: ‘treurwilg’, ‘apenbroodboom’, ‘slangenboom’ of ‘levensboom’. Dat zijn doorgaans benoemingen van Cultivars die kunnen zijn gebaseerd op een (al dan niet verzonnen) historische gebeurtenis, of die (al dan niet) een verzinsel uit de volksmond zijn.

Het kan echter ook komen door een slechte vertaling. Zo is een Denneboom ook wel omschreven als een ‘Pijnboom’ en de zaden ervan als ‘Pijnboompitten’, waarvan mensen meestal denken dat het de een of andere exotische boom is afkomstig uit Afrika of het Braziliaanse oerwoud. Maar de benaming van zowel de boom als de pitten, is in beide gevallen afgeleid van de Engelse benoeming van Den, met het woord ‘Pine’. Zo klinken ‘Pine’ en ‘Pijn’ fonetisch nagenoeg hetzelfde.

De ‘ij’ en ‘i’ zijn hier een zogenaamde ‘diphthong’ of ’tweeklank’. Dit wil zeggen dat verschillende letters, in het bijzonder de klinkers, dezelfde klank kunnen hebben in een ander onderling verband. Dat hangt af van de plaatsing in de zin, of is in het voorbeeld van de Den, onjuist afgeleid van een andere taal.

Zo zouden de zaden van de Den, logischerwijs Dennezaden kunnen worden genoemd, in plaats van ‘Pijnboompitten’. De eetbare varianten van de verschillende soorten Dennezaden kunnen ook worden omschreven als ‘Denne-nootjes’, net zoals ‘Beukenootjes’ die qua formaat zelfs nog kleiner zijn.

Ook is het nog even de vraag waar de toevoeging ‘pitten’ vandaan komt in de benoeming ‘Pijnboompitten’. Want het kenmerk van een pit is doorgaans dat het een groter- en vaak enkelvoudig zaad betreft in fruit, zoals een abrikozenpit of avocadopit of als kleinere variant de kersenpit, dus één pit in een vrucht. In een gerijpte Dennekegel bevinden zich echter tientallen kleine zaden.

De Ceder familie (Cedrus).
Volgens internetbronnen bestaat de Cederfamilie uit zo’n 4 genera die alle uit één enkele soort bestaan:
De Atlas Ceder (Cedrus Atlantica), Cyprus Cedar (Cedrus Brevifolia), Himalaya Ceder (Cedrus Deodara), Libanon Ceder (Cedrus Libani). De bomen groeien meestal hoger in bergachtige gebieden in de Himalaya, west Syrië, Turkije, Cyprus, Algerije, Marocco, Libanon, America, Japan en Australië.

Maar ook in Nederland groeien Cederbomen goed, zelfs aan de westkust, oftewel ‘de lage landen’, en zelfs nog beneden zeeniveau, dus het kan verkeren. De bomen kunnen onder ideale omstandigheden zo’n 50 meter hoog worden! De Ceder heeft kort smalblad, van zo’n 1½ tot 2 cm, wat in bundels stergewijs bijeen staat op de takken en twijgen.

In Amerika heten veel Cypressoorten ‘Cedars’, zoals ‘Mountain Cedar’ en ‘Yellow Cedar’, terwijl deze ook in Amerika taxonomisch tot de Cypres familie behoren. Dit is dus niet echt logisch, maar wel belangrijk om te weten.
Misschien dient hier en daar het type boom anders ingedeeld of benoemd te worden?

Zo wordt ook in het Russisch de Siberische Den ‘Kedre’ genoemd, en in het Albanees (en Arabisch) ‘Kedri’. Dit is in vertalingen aangezien voor ‘Ceder’, terwijl het om een Denneboom gaat. In oud Grieks is Ceder, ‘Ké’dros’, wat staat voor harsachtige bomen met geurig hout, en daar is wellicht de naam in meerdere talen dus van afgeleid. Het Griekse ‘Kedrostos’ of ‘Kédrou’ betekent ‘gemaakt van Ceder hout’, zoals een ‘cederhouten tafel’.

Misschien is het Nederlandse woord ‘Kegel’ daar ook van afkomstig, aangezien alle Coniferen kegeldragend zijn, en ook een spits toelopend bladerdak hebben in kegelvorm, wat kenmerkend is voor Coniferen en je niet terug ziet bij andere boomsoorten.

Het Nederlandse woord ‘Kegel’, is in het Engels ‘Cone’, in het Grieks ‘Kónos’ (κώνος) en in het Latijn ‘Conc’. Dus ook bij dit woord zien we de C en K verwisseld, zien we Ke en Co, net als bij Ke van Kedre en Ce van Ceder of Cedar. Het zou maar zo gerelateerd kunnen zijn, vooral omdat alle Conifeer soorten tot de Orde der Dennen (Pinales) worden gerekend (dus niet alleen de Dennenfamilie), terwijl de soorten onderling nogal kunnen verschillen.

In de houthandel werd Cederhout als naam gebruikt voor verschillende naaldhoutsoorten (oftewel Conifeer houtsoorten). En dat zelfde staat ook bij Den: ‘Naam van verschillende soorten van naaldbomen (Lat. Pi’nus): -gevolgd door het spreekwoord- ‘zo slank als een den’, zeer slank.’

Even verder, op dezelfde bladzijde staat ‘Dendro’, wat is afgeleid van het Griekse ‘Den’dron’, wat ‘boom’ betekent. En ‘dendrografie’ is de boombeschrijvingskunde, onderdeel van de botanie dat zich bezig houdt met de studie van bomen en struiken. (Denk ook even aan ‘Rhodondendron’, een heester met grote bloemen, het oud Griekse Rhódon  = Roos, dus het woord in z’n geheel betekent ‘Rozenboom’.)

In Het Koenen handwoordenboek der Nederlandse taal uit 1974 (8e oplage van de 27e druk in 1981, eerste druk 1897) staat bij Ceder het volgende: Ceder m -s, -en, (Gr. ke’dros) grote naaldboom, o.a. op de Libanon: (bijb. Ps. 29, 5) de stem des Heren breekt de cederen; ja de Here verbreekt de cederen van Libanon; ce’deren bn. van cederhout.’

Dit heeft mogelijk te maken met de bouw van grote tempels en gebouwen in verloren gegane tijden. Dus ja, dat even over de glorieuze en majestueuze Ceders van weleer.

Voorts staat er:
‘Cede’ren -deerde, h geedeerd (Lat. ce’dere) 1) afstaan, overdragen; 2) zwichten.’ En:

‘Ce’derhout o hout van de ceder; in de houthandel als coll. voor verschillende naaldhoutsoorten; -olie v(m) olie van sommige ceders, voor parfumerie en balseming gebruikt.’

In het LONGMAN Contemporary English wordt ‘Ceder’ echter beschreven als een grote altijd groene boom met rood gekleurd hardhout: ‘Cedar – a tall evergreen tree, also cedar wood, the hard reddish sweet smelling wood of this tree used for making pencils, decorative boxes, furniture, etc.’, waaruit wij zouden kunnen opmaken dat dit inderdaad een ander type boom is dan de Denneboom of Pine tree van de Dennenfamilie.

De Cypressen familie (Cupressaceae).
Een aantal bomen uit deze groep Cypres Coniferen zoals de Thuja soorten, worden ook wel tuinconiferen genoemd omdat ze een uitwaaierend blad hebben met een zachte textuur, en groenblijvend zijn, en dus alle seizoenen mooi staan in tuinhagen. De originele soorten worden echter hoog en zijn niet geschikt voor lage hagen. De kunst is dan ook, om de talrijke gecultiveerde soorten te onderscheiden van de echte Cypres soorten.

Wellicht behoren de volgende Cypressen hiertoe: de Thuja Occidentalis (Westerse levensboom – 15 meter hoog), de Thuja Occidentalis of Platycladus Orientali (Oosterse levensboom), de Thuja Plicata (Reuze Levensboom – 60 meter hoog, in het Amerikaans ‘Western Red Cedar’), de Italiaanse Cypres (Cupressus Sempervirens), de Californische Cypres (Cupressus Chamaecyparis Lawsoniana, naar men zegt ook van nature voorkomend in Oregon) en de Japanse Hiba Cypres (Thujopsis Dolobrata, Hiba Arborvitae). Al deze bomen hebben Conifeer Bladloof.

De Jeneverbes (Juniperus Communis) is een uitzondering in deze Cypres familie, en is wellicht niet zo taxo-logish ingedeeld. Het heeft scherp gepunt smalloof wat pluksgewijs rondom de takken groeit. Het is een boom of heester van 10 meter hoog en is tweehuizig. Het is een windbloeier die elk jaar kleine witte katjes te zien geeft, welke kleine zwarte tot donkerblauwe/paarse bessen produceren met een kegelstructuur (strobili). De lijster (vogel) eet de blauwpaarse bessen en verspreidt zo de zaden.

De mens gebruikt de bes als specerij in kleine hoeveelheden, want deze is bitter van smaak. Voorts wordt de bes gebruikt voor de vervaardiging van alcoholische drank en voor medicinale toepassingen. De Jeneverbes komt van nature voor in Europa en kent een groot verspreidingsgebied wereldwijd: vanaf de poolcirkel tot in de subtropische gebieden, alsmede Azië en Canada.

De Dennen familie (Pinaceae).
Van de Dennen familie bestaan wereldwijd zo’n 111 soorten. Alle Dennesoorten hebben middellang tot lang smalloof van zo’n 7 cm tot 20 cm, wat in bundels pluksgewijs op de twijgen of korte loten is gegroepeerd, in clusters van 2, 3 of 5 lange smalbladeren. Bekende Dennebomen zijn:
De Alpen Den (Pinus Cembra), de Siberische Den (Pinus Sibirica), Gewone Den, bijgenaamd ‘Grove Den’ (Pinus Sylvestris), ook wel ‘Common Pine’ in Engeland en Schotland) en ‘Scotch Pine’ in Amerika.

Van nature voorkomende Dennen in het oosten van Noord Amerika zijn de Witte Den uit het oosten, ‘Eastern White Pine’ (Pinus Strobus), deze heeft lange smalbladeren (17 cm) in bundels. Elke bundel bevat clusters bestaande uit 5 smalbladeren. De Rode Den, ‘Red Pine’ (Pinus Resinosa), heeft lange smalbladeren 17 cm, en Jack Den, ‘Jack Pine’ (Pinus Banksiana), heeft korte smalbladeren in bundels van 2, welke een V vormen.

De vrouwkegels liggen langs de tak, en wijzen vanaf de stam gezien met de punt naar buiten. De Grove Den, ‘Scotch Pine’ (Pinus Sylvestris), heeft middelgrote smalbladeren (7 cm). Deze staan in bundels van twee, die aan het uiteinde licht om elkaar heen draaien. Het schors van de stam bovenin de boom laat vaak los, waaronder -zoals reeds eerder vermeld- een oranje kleur van de houtlaag onder de schors te zien is.

De kegels aan de takken van deze boom zijn met de punt gericht naar de stam. Dit is onlogisch in het kader van bestuiving door de wind. Wellicht betreft het derhalve een cultivar die een aantal decennia geleden grootschalig is aangeplant vanwege de eventuele speciaal daarvoor gecultiveerde snelle groei bestemd voor houtproductie.

De Sparren familie (Picaceae)
De Sparren familie omvat zo’n 5 genera en ongeveer 35 soorten. Bekende hiervan zijn: de Fijnspar (Picea Abies, die wij kennen als kerstboom), de Blauw Spar (Picea Pungens), de Servische Spar (Picea Omorika), de Kaukasische Spar (Picea Orientalis), de Sitka Spar (Picea Sitchensis), en de Siberische Spar (Picea Obovata).

De Spar heeft kort smalblad van 1 cm tot 2½ cm, wat evenredig en los verspreid aan de takken of twijgen groeit. Het smalblad kan zowel hard als zacht zijn, de diameter afgeplat of rond, het uiteinde scherp spits gepunt of rond aflopend.

Zowel de Douglas Spar (2 variëteiten: Pseudotsuga Menziesii en -Glauca) en Hemlock Spar (Tsuga) genera met 9 soorten, hebben bijvoorbeeld afhangende takken, met buigzaam plat gevormd smalloof met witte strepen aan de onderkant, en een rond uiteinde. De Douglas Spar, in Amerika genoemd de ‘Coast Douglas Fir’ en de ‘Rocky Mountain Douglas Fir’, is veel in Nederlandse bossen aangeplant. De Hemlock Spar in Noord Amerika en Azië, en wordt eveneens aangeplant voor timmerhout in Europa, Nieuw-Zeeland en Zuid-Amerika. Sparren kunnen een hoogte bereiken van 30 tot 50 meter, de hoogte verschilt per soort.

De Lariks Familie (Larix)
De Europese Larix of Lork (Larix Decidua) en de Japanse Larix (Larix Kaempferi), verliezen beide in herfst en winter het smalloof, dat stervormig pluksgewijs is gegroepeerd op de takken. De Lariks is een boom van hooggebergten en van de noordelijke streken van Europa, maar ook in Canada, Siberië, de Himalaya, Zuid-West China als in Japan komen grote Lariksbossen voor. In Nederland past de boom zich minder goed aan, alhoewel er in Drenthe een Larixbos is aangeplant.

De Taxus Familie (Taxaceae).
Taccus Baccata is de enige soort in deze familie (In het Engels ‘Yew Family’), en groeit ook in Nederland. Het zijn kleine boomheesters die uitgroeien met meerdere stammen en zo’n 4 meter hoog worden. Kenmerkend is het donkergroene smalblad wat plat gevormd is, en de rode kegelvormige bessen. Het zaad in de bessen is voor mensen giftig, daarom deze bessen dus niet nuttigen. Naar men zegt eten de vogels er wel van en verdragen het goed (zij zouden het zaad niet verteren welke in ongeschonden vorm derhalve het lichaam verlaat via de ontlasting).

Taxus Baccata is tweehuizig. Er zijn ongeveer 5 bijna identieke genera, met nagenoeg alleen een geografisch verschil, waarvan zo’n 10 soorten. De soort is ook gecultiveerd. Taxus Brevifolia (Noord-Amerika) en Taxus Wallichiana (China en Japan) en Taxus Globosa (Mexico) worden (volgens bepaalde internetbronnen) met uitsterven bedreigd.

De Uitheemse Families
De op internet gevonden benoemingen van Uitheemse Conifeer families komen dus van nature in Nederland niet voor. Dat zijn de Araucariaceae (41 oude soorten in drie genera: Agathis, Araucaria, Wollemia), Podocarpaceae (200- soorten, zo’n 15 genera, bladloof), Sciadopityaceae (1 geslacht, 1 soort: Japanse parasolden) en Cephalotaxaceae (Knoptaxus, kleine bomen en struiken).

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******

Klik op een link voor het vorige of volgende deel:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
CONIFEREN 5 – FAMILIES
Lees verder:
CONIFEREN 6 – KWEKEN
CONIFEREN 7 – KIEMEN

CONIFEREN 6 – KWEKEN

CONIFEREN 6 – KWEKEN

Voor het succesvol kweken van Coniferen, is bepaalde basisinformatie nodig. Dat geldt zowel voor een omheining, of een klein bos op een hectare land, als ook op grotere schaal, bijvoorbeeld voor het vergroenen van steden, en de herbebossing van landschappen. Maar dit artikel is vooral bedoeld voor leken ter oriëntatie, want de auteur acht zich zeker geen deskundige op dit gebied. (Afbeelding: Een jonge Siberische Den ~ Foto van Ringing Cedars Russia).

Dat was zelfs precies de reden waarom deze artikelen tot stand zijn gekomen, omdat er geen helder overzicht met betrekking tot Coniferen te vinden was. Maar wel is er heel veel informatie over dit onderwerp, waardoor je als leek echt op een gegeven moment door de bomen het bos niet meer ziet. Dus de zoektocht riep alleen maar meer vragen op, en het kostte dus heel veel tijd om bepaalde antwoorden te vinden! Het doel van deze artikelen reeks, is dan ook om wat basis informatie te verschaffen, en dat op een enigszins coherente manier te presenteren.

Daarom is dit zeker geen academisch ‘peer-reviewed’ document op het moment van publicatie, hoewel het in de toekomst uitgebreid of gewijzigd kan worden met de juiste input. Er zijn immers vele factoren waarmee rekening moet worden gehouden voor degenen die zowel binnenshuis, of direct buiten op balkon, tuin of landgoed Coniferen willen kweken. Zie hiervoor ook deel twee van deze serie ‘Coniferen 2 – Functie en Doel’, waar meer suggesties worden gegeven voor het nut en de toepasbaarheid van Coniferen.

Maar waarom?
Door klimaatverandering ondervinden bomen en bossen meer hinder om evenwicht te bewaren binnen verstoorde watercycli. Vooral in tijden van langdurige hitte en droogte kunnen de bomen uitdrogen, met het gevolg dat hun groene gebladerte geel wordt en loslaat, waardoor de takken dor en kaal achterblijven. Zolang de bomen volwassen zijn en nog steeds een flinke hoeveelheid groene bedekking overhouden, zullen ze overleven, alhoewel misschien wat van de levenskracht en schoonheid verloren is gegaan.

In het ergste scenario als het gaat om klimaatverandering, zoals we de afgelopen jaren hebben gezien (met het jaar 2018 als een belangrijke marker voor acceleratie), is dat bossen voor een gedeelte zelfs tot op de grond afbranden, in welk geval het lang duurt om deze gebieden te herstellen voor nieuwe bosgroei.

Jonge boompjes
Zelfs met minder ernstige droogte kunnen jonge boompjes eerder in de problemen komen, omdat hun wortelstelsel niet volledig is ontwikkeld, en de diepere lagen in de bodem nog niet bereikt kunnen worden, waar meer grondwater beschikbaar is. Als ze niet worden verzorgd, zullen ze zeker dood gaan. Daarom is het belangrijk voor deze bomen, wanneer klimaatomstandigheden niet meewerken, dat ze een ​​helpende hand krijgen. Dit kan zelfs voor een tijdsbestek van 7 tot 9 jaar benodigd zijn, omdat de initiële groei van deze bomen erg langzaam is.

Het is wel merkwaardig, als je erover nadenkt, want zolang onze planeet Aarde rond de zon draait, laten we zeggen reeds voor een paar miljard jaar of zo, heeft de natuur nooit een helpende hand van mensen nodig gehad om te overleven en zichzelf te reproduceren. Maar nu staat de mensheid voor deze uitdaging.

Maar wat?
Maar, wat kunnen we doen? Kúnnen we op zich iets doen? En zo ja, waar zullen we beginnen? Nou, dit zijn lastige vragen om te beantwoorden, omdat we niet alle factoren kennen die te maken hebben met klimaatverandering en de verstoorde watercyclus wereldwijd. Wat betreft het kweken van Coniferen is ook niet veel praktische ervaring bij de gemiddelde Nederlander, noch is er veel online informatie over beschikbaar.

Daarom dienen degenen die willen beginnen -ongeacht wat, waar of wanneer-, in eerste instantie hun keuze voor het type Conifeer te bepalen, uit de 600 soorten die er zijn. Ga er maar aan staan! De specifieke boom dient geschikt te zijn voor het landschap en het klimaat waar men in woont. Voor dit artikel nemen we de Siberische Den als voorbeeld, omdat deze van nature groeit in grote wouden op ons halfrond in het noorden.

Cypres?
Het is echter ook belangrijk om een beetje onderscheid te kunnen maken tussen alle Coniferen. Daarom nog iets meer info. Zo is het interessant om te weten dat er nog heel oude exemplaren van Coniferen bestaan, zoals de geschatte drieduizend jaar oude reuzen ‘Red Wood Cedar’ of de ‘Thuja Picata’, beide Cypressen van de familie ‘Cupressaceae’, die ooit de meest voorkomende bomen waren rondom de kustgebieden van de Stille Oceaan.

Een paar van die overgebleven reuzen zijn bijvoorbeeld nog steeds te bewonderen in Noord-West-Amerika en Canada, wat wellicht de laatste overblijfselen zijn van de prehistorische wouden aldaar. Op borsthoogte hebben deze bomen een diameter van ongeveer 5,4 meter, en een geschatte lengte van bijna 60 tot 80 meter! Wolkenkrabbers zijn het! Het is misschien een goed idee om deze oude Conifer-families te bestuderen (wat ook gebeurt door wetenschappeers), en of ze op de een of andere manier kunnen worden gekweekt (wat misschien een onderwerp is voor een ander artikel).

Ceder?
Deze Cypres wordt ook vaak genoemd: ‘Western Red Cedar’, ‘Pacific Red Cedar’, ‘Giant Arborvitae’ of ‘Western Arborvitae’, ‘Giant Cedar’ of ‘Shinglewood’. Maar omdat ze tot de familie ‘Cupressaceae’ behoren, hadden ze in feite ‘Western Red Cypress’ moeten heten toch? Of was ‘Cedar’ een vroegere naam en is dat later op de een of andere manier in de volksmond gewijzigd? Zo verschillen Conifeernamen ook in veel talen.

Een Ceder in Nederland heeft bijvoorbeeld kort smalblad, en de Den lang smalblad, terwijl de Cypres een breed uitwaaierend loof heeft. In principe hebben alle Thuja-variëteiten brede platte Coniferenbladeren. Maar in de Russische taal wordt de naam van de Siberische Den, de ‘Pinus Siberica’, ook wel ‘Kedre’ genoemd, dat zowel in het Engels en Nederlands werd vertaald als ‘Cedar’ en ‘Ceder’, omdat het overeenkomst heeft met het Russische woord. Maar de Pinus Siberica is als zodanig niet herkend als een Cypres-variëteit, noch wordt het herkend als een Ceder in Nederland. En dat klopt, want de boom behoort tot de Orde van de Pinales en meer specifiek, behoort tot de Pinaceae-familie, omdat het een Den is.

Van Dennezaden is het bekend dat ze eetbaar zijn, lekker en gezond. Het is de auteur op het moment van schrijven van deze tekst niet bekend of de zaden van de Cypres voor mensen eetbaar zijn, in ieder geval wel voor het dierenrijk. Er zijn ongetwijfeld deskundigen die meer weten over al deze en voornoemde oeroude Conifeer soorten. Voor een leek is het belangrijk om een ​​beetje een idee te krijgen van de complexiteit van informatie die er is. Als je eenmaal weet welke afwegingen je kunt maken, wordt het eenvoudiger om een keus te maken voor het type Conifeer op je landgoed of in een gebied.

Naamgeving?
En hoe zit het met het onderscheid tussen ‘Pina’ en ‘Pica’? Coniferen zoals ‘Pines’, het Engelse woord voor Dennen, worden doorgaans genoemd in de ‘Orde der Pinales’ en behoren tot de ‘Pinaceae-familie’, terwijl Sparren ook behoren tot de orde van de Pinales, maar zijn ingedeeld bij de ‘Picaceae-familie’.

Maar beide familienamen ‘Pinaceae’ en ‘Picaceae’ komen voort uit het klassieke Latijnse woord ‘pinna’, zijnde een puntige formatie. In het late Latijn hebben we de ‘pinnaculum’, verkleinwoord van ‘pinna’, wat ‘pin’ en ‘punt’ betekent, en ’top’ of ‘piek’ als van een berg, of als torenspits, maar ook ‘piek’ als de accumulatie van iets, bijvoorbeeld hoogtepunt van een grafiek. Vandaar dat de twee familienamen van de Coniferen hoogstwaarschijnlijk verwijzen naar de top van de groene kronen van de bomen.

Piek en ‘peak’
Ook in de Nederlandse taal hebben de bovengenoemde woorden dezelfde betekenis. Het Engelse ‘peak’ wordt in het Nederlands gespeld als ‘piek’. De spelling is anders, maar het is een diphtong, omdat de woorden hetzelfde klinken. In beide talen heeft het ook de betekenis van decoratieve kerstversiering, de piek die bovenop de kerstboom wordt geplaatst. En interessant genoeg is de kerstboom meestal een spar van de familie Picaceae. Toeval of wat?

Keuzes
Het is ook van even groot belang om na te denken over de keuze van herbebossing op het publieke domein binnen hectare dorpen, maar ook buiten de dorpen. We kunnen ons afvragen, zijn dit alleen beslissingen voor de academisch geschoolde mensen die ook vaak van mening kunnen verschillen als het gaat om classificatie en andere onderwerpen die betrekking hebben op de bomen? Of is het voor ons allemaal belangrijk om de juiste antwoorden te vinden?

Er zijn meerdere factoren om te overwegen met betrekking tot de keuzes die je kan maken. Welk doel hebben de bomen? Bieden ze voedsel?, onderdak?, een groene aanblik gedurende alle seizoenen?, een habitat voor vogels en dieren?, Kunnen ze zich op natuurlijke wijze voortplanten?, enzovoort, enzovoort. Daarom kan het bekend zijn met de rubricering van Coniferen ook verhelderend zijn om bepaalde kenmerken te onderscheiden.

Cypressus is bijvoorbeeld mooi om naar te kijken en biedt voedsel en onderdak voor vogels en het dierenrijk. Het argument voor biodiversiteit geeft ook voorkeur om een brede selectie te maken qua variëteit aan bomen en vegetatie. Als het gaat om het eigen stuk grond, kan een familie of boer zelf beslissen, terwijl de keuze voor bomen met als doel herbebossing op algemene grond wellicht democratisch kan worden gekozen door het volk. In onze nieuwe wereld, welteverstaan.

Stadia
Onder optimale omstandigheden bereiken Dennebomen binnen 20 jaar de puberteit. Op deze leeftijd heeft de boom een ​​hoogte van ongeveer 5 meter bereikt en begint dan de kegels te ontwikkelen met betrekking tot de voortplanting. De Conifeer blijft ook doorgroeien en bereikt een volwassen hoogte tussen de 30 en 40 meter, met een stamdikte van ongeveer 1,8 meter  op borsthoogte, en een dichte conische kroon. De geschatte maximale levensduur in de ideale biotoop is 800 tot 850 jaar.

Ontwikkeling
Van nature groeien Coniferen als één soort in een bos en worden daarom als een homogene groep beschouwd. Wanneer mensen gebieden met Coniferen herbebossen, is het belangrijk om deze natuurlijke omstandigheden zoveel mogelijk na te bootsen. Coniferen met smalblad tolereren bijvoorbeeld geen contact met de takken en bladeren van loofbomen.

Wanneer de verschillende soorten bladeren van de bomen elkaar raken, veroorzaakt dit een irritatie bij de Coniferen, die op de specifieke plekken van contact na verloop van tijd kunnen uitdrogen, en zullen dan hun oude vorm en schoonheid niet meer kunnen herstellen. Daarom Coniferen niet met andere soorten bomen mengen.

Esthetiek
Vanuit esthetisch oogpunt zien Coniferen er als solitaire groep decoratief uit, hetzij in hagen of parken. De bomen kunnen ook zeer goed worden geplaatst in dorpen, tussen hectaren in, op verbindingswegen met andere dorpen, rondom landbouwgrond, en uiteraard op grote schaal als uitgestrekte wouden. Vanwege de eetbare zaden die zeer voedzaam zijn, de zalige harsachtige geur die de bomen verspreiden, en de altijd groene uitstraling die ze het hele jaar door bieden, zijn deze bomen een zegen op alle terreinen. Wanneer ze commercieel voor hout worden gekweekt, zullen de bomen op de lange termijn van navolgende generaties ook hout van hoge kwaliteit leveren.

Kiemen
Het kiemen van de zaden vereist een beetje kennis en oefening. De zaden kunnen in één week ontkiemen, maar soms ook pas na enkele maanden. De zaden hebben de juiste omstandigheden nodig om te ontkiemen. Bovendien moeten de zaden van een goede kwaliteit zijn. Zorg ervoor dat de zaden niet behoren tot de zogenaamde ‘Cultivars’, of bij invoer uit andere landen niet door de douane worden bestraald. Pluk daarom alleen de zaden uit oudere, en inheemse, zelfvoorzienende, reproducerende bossen, of verkrijg ze bij een betrouwbare bron.

© 2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net

*******

Klik op een link voor het vorige of volgende deel:
CONIFEREN 1 – INTRODUCTIE
CONIFEREN 2 – FUNCTIE EN NUT
CONIFEREN 3 – BLAD EN LOOF
CONIFEREN 4 – KEGELS EN STROBILI
CONIFEREN 5 – FAMILIES
CONIFEREN 6 – KWEKEN
Deel 7 volgt nog.
CONIFEREN 7 – KIEMEN

SCHOON DRINKWATER

SCHOON DRINKWATER

Schoon drinkwater, wie wil dat nou niet? Zowel het oppervlak van de Aarde als wij mensen, bestaan voor méér dan 70% uit water. Dus het is een belangrijk element in ons bestaan. Daarom heeft schoon kristalhelder zuiver water een hoge prioriteit. Mondiaal is echter sprake van waterverontreiniging.

Chemische stoffen
Chemische resten circuleren wereldwijd in het gehele ecosysteem door: verbranding en lozing van chemicaliën in de lucht en oppervlakte wateren, gedumpt afval, reinigingsmiddelen, verf, landbouwgif, mestresten, kunstmest, straling waaronder electromagnetisch en radioactieve stoffen, medicijnresten en plastic. De Nederlandse organisatie ‘Sea First’ meldt dat er zo’n 80.000 verschillende chemische stoffen in de oceanen zijn. Dat betekent dat deze middels onze rivieren of door regenval de oceanen bereiken. Hoeveel daarvan is in ons drinkwater terecht gekomen? Kunnen waterzuiverings installaties ook alle microscopisch kleine deeltjes uit ons drinkwater zuiveren?

Volgens de schatting van een andere Nederlandse organisatie ‘The Ocean CleanUp’ -die zoals de Engelse naam al doet vermoeden eveneens internationaal georiënteerd is-, zijn er wereldwijd méér dan 5 triljoen stukjes plastic in de oceanen. Zij hebben proefmetingen gedaan met behulp van reuze-sleepnetten in de Grote Oceaan. In het midden waar de stromingen circuleren, drijft een enorm veld van plastic afval, zo groot als 3 x Frankrijk. Dit bestaat voor 94% uit microplastic (0,05CM > 0,5CM). Door defragmentatie onder invloed van de zon en het zoute zeewater, valt het plastic in steeds kleinere stukjes uiteen.

Kwaliteit?
Een voorzichtige conclusie mag zijn dat ons water niet meer de kwaliteit heeft zoals het van oorsprong in de natuur te vinden is. De geleerde Masaru Emoto (1943-2014), heeft ondermeer reeds aangetoond dat de hexagonale structuur van water verdwijnt naarmate de vervuiling toeneemt. Bij heel sterk vervuild water is deze structuur zelfs helemaal niet meer herkenbaar. Wat doet dit met ons lichaam? Heeft water dan nog wel de kracht om ons bloed te zuiveren van afvalstoffen, en het te voeden met de nodige nutriënten? Er valt ongetwijfeld nog heel veel over te leren, want water is immers zo diep als het leven, het is onze oerbron!

Waken
Het is daarom belangrijk om er voor te waken dat er met al het water op onze Aarde zorgvuldig wordt omgegaan. Om te beginnen kunnen we zolang als er milieuvervuiling is maar beter ons drinkwater zuiveren. Dan weet je zeker dat het aantal trace chemicaliën is gereduceerd met 99%. Daarom ga ik mij de komende tijd meer verdiepen in optimalisatie van drinkwater. Hoe krijgen we simpelweg het beste drinkwater ooit?

 

CONIFEREN 7 – HERBEBOSSING

CONIFEREN 7 – HERBEBOSSING

Wordt nog vertaald in het nederlands. This is part 7 in the making of the Conifers series. In hindsight, after writing all this, these articles are -more or less- intended for lay people in the field of Conifers, and are also written by a layman.

And most parts are quite long as well. They would almost fit in a book. Anyhow, this 7th article is about our current world, which is now in the year 2020. And the first week of january this year, we’re faced with millions of lost acres of primeval forests and ancient woods. How are we going to start up reforestation on such a vast scale, much larger than our individual homely hectare-units, these small plots of land?

Thankfully many governments are picking up on it, we’re talking billions of trees. But how can we as common citizens, also organise ourselves to support the global ecosystem restoration? And if we want nature back in it’s full glory, how can we search for heirloom primeval or original trees and seeds?

It is common sense in a way, to not rebuild forests with cultivated seeds nor with artificial genetically altered trees. This is due to the fact that once the trees have reached the reproductive age, which is for conifers around 20 years, they’ll not be able to reproduce.

Now what defines good quality trees? And why is it so important to get back to nature in its original form, the way it has grown until the point humanity started exploring it without refunding? Well there are several reasons… (To be continued).

©2019 | Margreet Wilschut
www.margreetotto.net